Het document dat u nu aan het lezen bent, als gewoon ASCII tekstbestand of in HTML- of PDF-formaat.
In veel gevallen zal het installatieprogramma in staat zijn automatisch uw hardware te herkennen. Maar om op alles voorbereid te zijn, raden we u aan om uzelf vertrouwd te maken met uw hardware voor u met de installatie begint.
Informatie over hardware kan gevonden worden via:
De handleidingen die meegeleverd worden met elk hardware-onderdeel.
De configuratieschermen van het BIOS/UEFI op uw computer. U krijgt deze schermen te zien als u bij het opstarten van de computer een toetsencombinatie indrukt. Kijk in uw handleiding welke combinatie u moet gebruiken. Vaak is het de Delete-toets of de F2-toets, maar sommige fabrikanten gebruiken een andere toets of toetsencombinatie. Gewoonlijk krijgt u bij het opstarten van de computer een mededeling die zegt welke toets u moet indrukken om het instellingenscherm te openen.
De verpakkingsdozen van de verschillende hardware-onderdelen.
Systeemcommando's en -gereedschappen van andere besturingssystemen, waaronder programma's voor bestandsbeheer. Deze informatiebron is vooral handig om informatie te verkrijgen over RAM-geheugen en opslaggeheugen van de harde schijf.
Uw systeembeheerder of Internetprovider (ISP). Bij deze informatiebronnen kunt u de instellingen opvragen die u voor uw netwerkverbinding en uw e-mail moet gebruiken.
Tabel 3.1. Voor een installatie nuttige informatie over hardware
Hardware | Informatie die u nodig kunt hebben |
---|---|
Harde schijven | Hoeveel u er heeft. |
Hun volgorde op het systeem. | |
Of ze van het type IDE (ook wel aangeduid met PATA), SATA of SCSI zijn. | |
Beschikbare vrije ruimte. | |
Partities. | |
Partities waarop andere besturingssystemen geïnstalleerd zijn. | |
Netwerk-interfaces | Type/model van de beschikbare netwerk-interfaces. |
Printer | Model en fabrikant. |
Grafische kaart | Type/model en fabrikant |
Veel producten werken probleemloos onder Linux. Daarenboven verbetert de ondersteuning van hardware in Linux nog dagelijks. Toch werkt Linux nog niet met evenveel verschillende types hardware als sommige andere besturingssystemen.
Stuurprogramma's in Linux zijn in de meeste gevallen niet geschreven voor een bepaald “product” of “merk” van een specifieke fabrikant, maar voor een bepaalde hardware/chipset. Veel ogenschijnlijk verschillende producten/merken zijn op hetzelfde hardwaredesign gebaseerd. Het is niet ongewoon dat fabrikanten van chips zogenaamde “referentiedesigns” ter beschikking stellen voor producten die op hun chips gebaseerd zijn. Die worden dan gebruikt door verschillende fabrikanten van apparatuur die ze onder veel verschillende product- en merknamen verkopen.
Dit heeft voor- en nadelen. Een voordeel is dat een stuurprogramma voor een chipset werkt voor veel verschillende producten van diverse fabrikanten zolang die producten op dezelfde chipset gebaseerd zijn. Het nadeel is dat het niet altijd gemakkelijk is om precies vast te stellen welke chipset gebruikt werd in een bepaald product/merk. Fabrikanten van apparatuur wijzigen jammer genoeg soms de hardwarebasis van hun product zonder dat ze de productnaam of minstens het versienummer aanpassen. Wanneer men twee exemplaren heeft met dezelfde product/merk-naam die men op een verschillend moment aangekocht heeft, is het daardoor soms mogelijk dat ze blijken op verschillende chipsets gebaseerd te zijn en om die reden twee verschillende stuurprogramma's nodig hebben of dat voor een van hen zelfs helemaal geen stuurprogramma voorhanden is.
Een goede manier om uit te zoeken op welke chipset USB- en PCI/PCI-Express/ExpressCard-apparaten gebaseerd zijn, is te gaan kijken naar hun apparaat-ID. Alle USB/PCI/PCI-Express/ExpressCard-apparaten hebben een zogenaamd “leveranciers”-ID en “product”-ID en de combinatie van beide is meestal identiek voor alle producten die op dezelfde chipset gebaseerd zijn.
Op Linuxsystemen kunt u deze ID's zien met het commando lsusb voor USB-apparaten en het commando lspci -nn voor PCI/PCI-Express/ExpressCard-apparaten. Het leveranciers- en het product-ID worden meestal weergegeven in de vorm van twee hexadecimale getallen met daartussenin een dubbele punt, zoals bijvoorbeeld “1d6b:0001”.
Een voorbeeld van uitvoer van het commando lsusb is: “Bus 001 Device 001: ID 1d6b:0002 Linux Foundation 2.0 root hub”, waarbij 1d6b het leveranciers-ID is en 0002 het product-ID.
Een voorbeeld van uitvoer van het commando lspci -nn voor een ethernetkaart is: “03:00.0 Ethernet controller [0200]: Realtek Semiconductor Co., Ltd. RTL8111/8168B PCI Express Gigabit Ethernet controller [10ec:8168] (rev 06)”. De ID's worden vermeld binnen de meest rechtse rechte haakjes. In dit voorbeeld is 10ec het leveranciers-ID en 8168 het product-ID.
Nog een ander voorbeeld is de volgende mogelijke uitvoer voor een grafische kaart: “04:00.0 VGA compatible controller [0300]: Advanced Micro Devices [AMD] nee ATI RV710 [Radeon HD 4350] [1002:954f]”.
Op Windowssystemen zijn de ID's van een apparaat terug te vinden in het apparaatbeheer van Windows onder het tabblad “details”, waarbij het leveranciers-ID voorafgegaan wordt door VEN_ (van vendor ID) en het product-ID door DEV_ (van device ID). Op recentere Windows-systemen moet u de eigenschap “Hardware-ID's” selecteren in het details-tabblad van het apparaatbeheer om de ID's effectief te zien te krijgen, vermits ze standaard niet getoond worden.
Als u op het internet zoekt met het leveranciers/product-ID samen met de zoektermen “Linux” en “driver” (stuurprogramma), kunt u vaak informatie vinden over hoe het gesteld is met de eventuele ondersteuning door een stuurprogramma van een bepaalde chipset. Indien een zoekopdracht met het leveranciers/product-ID geen bruikbare resultaten oplevert, kan een zoekopdracht met de codenaam van de chip, die ook vaak weergegeven wordt door de commando's lsusb en lspci (“RTL8111”/“RTL8168B” in het voorbeeld van de netwerkkaarten “RV710” in het voorbeeld van de grafische kaart), soms helpen.
Debian GNU/Linux bestaat voor bepaalde architecturen ook onder de vorm van een zogenaamd “live-systeem”. Een live-systeem is een voorgeconfigureerd en gecomprimeerd systeem dat klaar voor gebruik is en opgestart en gebruikt kan worden vanaf een alleen-lezen medium, zoals een CD of een DVD. Een standaardgebruik ervan brengt geen enkele permanente wijziging aan op uw computer. U kunt in het live-systeem gebruikersinstellingen wijzigen en bijkomende programma's installeren, maar dit alles speelt zich alleen maar af in het RAM-geheugen van de computer. Dit houdt in dat als u de computer afzet en het live-systeem opnieuw opstart, alles teruggeplaatst is op zijn standaardinstellingen. Indien u wilt nagaan of uw hardware ondersteund wordt door Debian GNU/Linux, is de eenvoudigste manier om dit te doen er een Debian live-systeem op uitproberen.
Aan het gebruik van een live-systeem zijn ook enkele beperkingen verbonden. De eerste heeft te maken met het feit dat alle wijzigingen die u in het live-systeem aanbrengt, bewaard moeten worden in het RAM-geheugen van uw computer. Daardoor kan het installeren van bijkomende grote softwarepakketten mislukken ten gevolge van een gebrek aan geheugen. Een andere beperking in verband met het testen van de compatibiliteit van hardware is dat het officiële live-systeem van Debian GNU/Linux enkel vrije componenten bevat, wat inhoudt dat het geen niet-vrije firmwarebestanden bevat. Dergelijke niet-vrije pakketten kunnen binnen het systeem uiteraard handmatig geïnstalleerd worden, maar er is geen automatische detectie aanwezig van de vereiste firmwarebestanden zoals dat in debian-installer
wel het geval is. De installatie van niet-vrije componenten moet dus handmatig gebeuren als ze nodig zijn.
Informatie over de beschikbare varianten van Debian live-images is te vinden op de webpagina over Debian Live Images.
Indien uw computer verbonden is met een vast netwerk (dus een ethernet- of gelijkaardige verbinding — geen inbel/PPP-verbinding) dat beheerd wordt door iemand anders, moet u bij uw netwerkbeheerder naar de volgende informatie vragen:
Uw computernaam (host name - mogelijk mag u die zelf bepalen).
De domeinnaam van uw netwerk.
Het IP-adres van uw computer.
Het voor uw netwerk te gebruiken netwerkmasker.
Het IP-adres van het standaard gateway-systeem waarnaartoe u moet routeren (d.w.z. waarlangs u toegang kunt krijgen tot andere netwerken, waaronder het Internet) indien uw netwerk een gateway heeft.
Het systeem op uw netwerk dat u moet gebruiken als DNS-server (Domain Name Service - dienst voor domeinnamen).
Indien het netwerk waarmee u verbonden bent, DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol - protocol voor dynamische hostconfiguratie) gebruikt om uw netwerkinstellingen te configureren, heeft u deze informatie niet nodig, aangezien de DHCP-server deze rechtstreeks aan uw computer zal overmaken tijdens het installatieproces.
Indien u toegang heeft tot het internet via DSL of via een kabelmodem (d.w.z. via het kabelnetwerk van de TV) en een router heeft (vaak voorgeconfigureerd geleverd door uw telefoon- of kabelmaatschappij) die instaat voor de verbinding met het netwerk, is DHCP gewoonlijk standaard aanwezig.
Indien een WLAN/WiFi-netwerk (draadloos netwerk) gebruikt, moet u het volgende te weten komen:
Het ESSID (“netwerknaam”) van uw draadloos netwerk.
De WEP- of WPA/WPA2-beveiligingssleutel om toegang te hebben tot het netwerk (als dit van toepassing is).